Regels van verspringen

Verspringen is een onderdeel van de atletiek waar de atleet een zo ver mogelijke sprong moet maken in een zandbak. Een verspringbaan bestaat uit het aanloopgedeelte, een afzetbalk en een springbak. Het is de bedoeling om zo ver mogelijk in die springbak te springen. Iedere atleet mag drie pogingen doen om zo ver mogelijk te springen. De beste sprong van de drie telt. Tijdens internationale wedstrijden krijgen de acht beste atleten na die eerste drie sprongen nog drie finale pogingen. In meerkampen worden slechts drie pogingen toegestaan, zo vaak ook bij de Olympische Spelen. Voor mannen is verspringen een onderdeel van het tienkamp en voor vrouwen een onderdeel van het zevenkamp.

Officiële verspringen regels downloaden →

Uitleg over verspringen:

    Man beslist om ver te springen in het zand

    Geschiedenis van verspringen

    Verspringen is één van de oudste onderdelen in de sport die er bestaan. Uit teksten die onderzoekers hebben gevonden blijkt dat verspringen al in het jaar 708 voor Christus werd beoefend als sport. In die tijd zag het er echter nog net wat anders uit, atleten droegen namelijk kleine gewichtjes mee tijdens het springen. Op het laatste moment gooiden ze die gewichtjes weg, zodat ze verder konden springen. De regels die we vandaag de dag hanteren bij het verspringen, werden in 1860 opgesteld in Engeland en de Verenigde Staten. In het jaar 1860 werd het gebruik van de gewichtjes bij het springen ook afgeschaft. De techniek die werd gebruikt bij verspringen was tot en met het jaar 1920 behoorlijk simpel. Tussen de jaren 1922 en 1927 werd er echter een nieuwe techniek bedacht door twee Amerikaanse atleten. Zij bedachten een techniek waarbij ze een rennende beweging maakten in de lucht. Die manier van springen wordt vandaag de dag nog steeds door veel atleten ingezet. In eerste instantie was verspringen alleen een sport voor mannen, maar in 1895 vond de eerste wedstrijd voor vrouwen plaats in Amerika. Pas in het jaar 1948 werd verspringen ook een sport voor vrouwen op de Olympische Spelen. Het wereldrecord verspringen is momenteel 8,95 meter voor de mannen en 7,52 meter voor de vrouwen.

    Welke regels zijn er bij verspringen?

    De verspringbaan

    De verspringbaan bestaat uit het aanloopgedeelte, een afzetbalk en een springbak. Het aanloopgedeelte heeft een minimale lengte van 40 meter. Het einde hiervan wordt gekenmerkt door de afzetbalk, die 20 centimeter breed is. Achter de afzetbalk ligt de springbalk, deze moet minimaal 1 meter en maximaal 3 meter achter de afzetbalk liggen. De afstand die een atleet heeft gesprongen wordt gemeten tussen de achterste indruk in de springbak en de rand van de afzetbalk.

    Het aantal pogingen

    Atleten krijgen altijd drie pogingen om zo ver mogelijk te springen. De beste sprong van de drie telt voor het eindresultaat. Het is daarnaast heel belangrijk dat de atleet op de juiste manier springt en dat de voeten neerkomen zoals het bedoeld is, anders kan het zijn dat een sprong af wordt gekeurd. De voet van de atleet mag bijvoorbeeld bij het afzetten niet de afzetbalk overschrijden. Zou dat wel gebeuren, dan telt die sprong niet mee.

    De veiligheid van de atleten

    Uiteraard zijn er ook maatregelen in het leven geroepen om de veiligheid van de atleten te waarborgen bij het verspringen. Zo worden de kuilen die door springers worden gemaakt tijdens een wedstrijd regelmatig tussendoor dicht worden geharkt. Na de afzetbalk is een laag plasticine aangebracht, waar een atleet een duidelijke afdruk achterlaat wanneer hij of zij hierin afzet. Zo kan makkelijk worden gezien wanneer een sprong niet geldig is.

    Officiële regels van verspringen downloaden

    Ben je benieuwd naar de uitgebreide versie van de officiële regels van verspringen? Hier kun je de regels downloaden. Dit zijn de regels zoals ze zijn opgesteld door de Atletiekunie.

    Officiële verspringen regels downloaden →

    Fasen bij verspringen

    Man komt neer bij het verspringen

    Het verspringen bestaat in principe uit 4 achtereenvolgende fasen:

    • Aanloop;

    • Afzet;

    • Zweeffase;

    • Landing.

    Deze fasen zijn niet van elkaar te scheiden, aangezien ze elkaar direct opvolgen en samen een versprong maken. In trainingen voor atleten wordt er echter vaak wel meer of minder aandacht besteed aan bepaalde fasen, afhankelijk van de sterke en zwakke punten van de atleet in kwestie. Daarnaast zijn er natuurlijk verschillende technieken waar atleten gebruik van kunnen maken bij het maken van een sprong, maar toch zie je altijd deze vier fasen terug.

    De aanloop

    Hoe een atleet de aanloop neemt, verschilt sterk per persoon. Er zijn atleten die meteen hard beginnen te rennen in de aanloop, maar er zijn ook atleten die deze snelheid juist heel geleidelijk aan opbouwen tijdens de aanloop. Dit ligt ook erg aan de sterke en zwakke punten van de atleet in kwestie. Als je meer sprongkracht hebt, heb je een minder harde aanloop nodig. Heb je juist minder sprongkracht, dan kun je veel baat hebben bij een hardere aanloop. Het is voor iedere atleet belangrijk om hier zijn of haar eigen goede balans in te vinden. Iedereen heeft een andere manier waarop hij of zij optimaal kan springen. Er is echter een soort ideaal plaatje voor een aanloop bij verspringen: op het moment van afzetten op maximale snelheid zijn, maar nog steeds in staat zijn om een goede afzet te maken in het gedeelte van de bak dat hiervoor bedoeld is. Je ziet vaak dat hoe meer een atleet het verspringen traint, hoe dichter de aanloopsnelheid bij de maximale snelheid komt te liggen.

    Methoden:

    De aanloop fase van het verspringen is te verdelen in twee verschillende methoden die worden gebruikt:

    • De Climaxaanloop of de versnellende aanloop: De atleet begint de aanloop langzaam en zet af bij de optimale snelheid.

    • De sprintaanloop: De atleet probeert zo snel mogelijk de optimale snelheid te bereiken. Deze aanloop is altijd korter dan een versnellende aanloop.

    Voor welke methode een atleet ook kiest, het is altijd belangrijk om met zoveel mogelijk ontspanning aan te lopen, zodat de overgang van lopen naar springen soepel kan verlopen. De meeste atleten lopen ook harder wanneer ze ontspannen zijn.

    Aantal passen:

    • 10 jaar: 10-11 stappen

    • 11 jaar: 10-12 stappen

    • 12 jaar: 11-13 stappen

    • 13 jaar: 12-14 stappen

    • 14 jaar: 13-15 stappen

    • 15 jaar: 14-16 stappen

    • 16 jaar: 15-17 stappen

    • 17 jaar: 15-21 stappen

    De afzet

    De afzet is de fase waarin de atleet de lucht in gaat. De manier waarop de afzet verloopt wordt door een aantal factoren bepaald:

    • De plaats van de afzet;

    • De strekactie van het been waarmee de atleet afzet;

    • De ondersteuning die de afzet krijgt;

    • De snelheid op het moment van afzetten.

    De afzet vindt bij het verspringen zoveel mogelijk plaats onder het lichaamszwaartepunt. Dit ligt bij het afzetten iets boven de heupen van de atleet. De afzetfase bij een sprong wordt gekenmerkt door een platte voet verplaatsing. Dat betekent dat de hiel niet als eerste op de grond komt. Dit zou namelijk een remmende invloed hebben. Een optimale afzet kan worden bereikt door middel van een explosieve strekactie van het afzetbeen en de heupen. Het explosiever het strekken van het afzetbeen is, hoe meer impuls de afzet zal krijgen. Dit wordt ook wel de afzetsnelheid genoemd. Na het afzetten zal het afzetbeen bijna helemaal gestrekt zijn in de lucht. De ondersteuning bij de afzet moet vanuit het zwaaibeen en de armen komen. Het zwaaibeen is dus je andere been, dat je niet gebruikt om mee af te zetten. Dit been zwaai je bij het afzetten naar voren met een gespitste knie. De ondersteuning van de armen is een lastige, want als deze teveel is, kan het de sprong juist weer in de weg zitten. Iedere afzet heeft een bepaald verlies van snelheid, aangezien je de snelheid om gaat zetten in een sprong.

    De zweeffase

    De zweeffase is de fase van het verspringen waarbij de atleet volledig in de lucht hangt. Voor deze fase kunnen er vier verschillende hoofdtechnieken worden gebruikt, die we iets verder in deze tekst verder toelichten. Tijdens de zweeffase kan een atleet er ook voor kiezen om een combinatie van twee of meer technieken uit te voeren in de lucht.

    De landing

    De landing is natuurlijk de afsluiting van een sprong. Het is de manier waarop de atleet weer op zijn of haar voeten terecht komt. Deze fase is eigenlijk het meest duidelijk te herkennen. Het is belangrijk dat een atleet tijdens de landing zijn of haar benen zover mogelijk naar voren strekt. Wanneer de voeten het zand raken, buigen de benen mee. De landing kan vervolgens op verschillende manieren afgemaakt worden door de atleet. Hij of zij kan het hierbij laten en gewoon opstaan en de sprong beëindigen, maar in de topsport komt het wel eens voor dat de atleet zijn of haar zitvlak naast de voeten in het zand laten komen en een soort van opzij vallen. Dit doen ze om het risico op achteruit vallen tijdens de landing te verkleinen. Ook de armondersteuning is belangrijk bij de landing en kan op verschillende manieren in worden gezet. Met armondersteuning kan rotatie bijvoorbeeld worden gecompenseerd of zelfs tegengegaan.

    Hoofdtechnieken

    Zoals we al eerder benoemden, zijn er bij de zweeffase vier verschillende technieken waar atleten gebruik van kunnen maken. Hieronder bespreken we ze wat uitgebreider.

    Hurktechniek

    De hurktechniek spreekt waarschijnlijk wel een beetje voor zich. Samen met de hangtechniek zijn dit de simpele technieken voor de zweeffase. De hurksprong is hiervan de meest eenvoudige. Na het afzetten trekt de atleet zijn of haar benen in en voor de landing strekt hij of zij de benen zo ver mogelijk naar voren. Wat erg belangrijk is bij deze techniek is dat de atleet erop let dat hij of zij de afzet goed afmaakt. Bij deze techniek is de neiging namelijk vaak sterk aanwezig om het afzetbeen te vroeg in te trekken. Als je begint met verspringen is dit de beste techniek om mee te beginnen.

    Hangtechniek

    De hangtechniek is eigenlijk een variant op de hurktechniek waarbij het afzetbeen na het afzetten achterblijft en het zwaaibeen na de afzet naast het afzetbeen terecht komt. Daarnaast duwt de atleet zijn of haar heupen naar voren tijdens de vlucht, wat zorgt voor een holle rug. Er ontstaat bij deze techniek een soort voorspanning in het lichaam, net als bij een elastiek of een boog. Bij de landing zwaait de atleet zijn of haar armen naar voren en komen de benen ook tegelijkertijd naar voren. Het ziet er als het ware uit alsof het lichaam dubbelklapt, als gevolg van de voorspanning die aanwezig is.


    Looptechniek

    De looptechniek wordt ook wel de schaartechniek genoemd. Bij deze techniek zet de atleet in de lucht de loopbeweging van de afzet voort. Dit wordt gedaan tot en met de landing. Het ziet er een beetje uit alsof de atleet in de lucht loopt. De armen bewegen hierin mee met de benen om eventuele rotatie tegen te gaan of te compenseren. Deze techniek kan eigenlijk alleen goed uitgevoerd worden door atleten met een hoge sprongkracht, aangezien er genoeg hoogte nodig is om de loopbewegingen in de lucht te kunnen maken.

    Hitch-kicktechniek

    De hitch-kicktechniek is een variant op de looptechniek, die wel op een paar punten overeenkomt. Bij deze techniek wordt er slechts een schaar uitgevoerd, terwijl er bij de looptechniek in sommige gevallen wel 2 scharen achter elkaar kunnen worden gemaakt. Daarnaast is de ondersteunende actie van het zwaaibeen wat krachtiger, hierdoor heeft de loopbeweging meer weg van een trap


    Benodigdheden voor verspringen

    Wat heb je nodig om verspringen uit te oefenen:

    • Speciale schoenen die voorzien zijn van spikes;

    • Afzetbalk (hout, glasvezel of rubber);

    • Springbak / zandbak;

    • Laag plasticine achter de afzetbak;

    • Meetlat.

    Verspringen in het zand foto tijdens de sprong

    Veelgestelde vragen bij verspringen

    Wat is het Wereldrecord mannen verspringen?

    Het wereldrecord voor mannen bij verspringen is 8,95 meter.

    Wat is het Wereldrecord vrouwen verspringen?

    Het wereldrecord voor vrouwen bij verspringen is 7,52 meter.

    Hoe wordt de afstand gemeten?

    De afstand wordt gemeten met een meetlat. Er wordt gemeten vanaf de afzetbalk tot en met de eerste afdruk die de atleet maakt in de zandbak.

    Wat is het verschil tussen verspringen en hink stap sprong?

    Bij hink stap sprong worden er drie sprongen gemaakt met daarna een sprong. Bij verspringen is er een aanloop en slechts 1 sprong.

    Hoe moet je hinkstapspringen?

    Bij hinkstapspringen maak je drie sprongen voordat je uiteindelijk de echte, grote sprong maakt.

    Wat meten ze bij verspringen?

    De afstand bij verspringen wordt gemeten vanaf de afzetbalk tot en met de eerste afdruk die de atleet maakt in de zandbak.

    Op welke manier kan de springbak afgedekt worden?

    De springbak wordt meestal afgedekt met gaasweefsel.